Wie was Sjaalman?

wie-was-sjaalman

‘Sjaalman’ is een personage uit de roman Max Havelaar van Multatuli (Eduard Douwes Dekker), sterker nog: het is Max Havelaar, maar dan gezien door de ogen van verteller Batavus Droogstoppel, die geen hoge pet van hem op heeft. Hij vindt hem “lui, pedant en ziekelyk” en “in plaats van een behoorlyken winterjas, hing hem een soort van sjaal over den schouder.”

Later leren we Sjaalman beter kennen, door de verhalen van Stern, de andere verteller in het verhaal. Terwijl Droogstoppel oordeelt op basis van zijn uiterlijk en maatschappelijke positie, beschrijft Stern Sjaalman/Havelaar met veel psychologische diepgang, inclusief al zijn sterke en zwakke kanten.

'Max Havelaar' is een van mijn favoriete literaire werken. Als docent Nederlands heb ik het onder de aandacht van heel wat leerlingen gebracht. Hoewel zij het boek aanvankelijk lastig en saai vonden, bleek het achteraf voor veel leerlingen het boek waar ze het meest van geleerd hadden.

Met de klas had ik gesprekken over 'hedendaagde Havelaars': geëngageerde, vaak omstreden schrijvers en publieke personen. We nodigden hen dan ook op school uit. Denk aan Anton Dautzenberg, Tinkebell, Abdelkader Benali en Karin Amatmoekrin.

Vanuit mijn eigen maatschappelijke betrokkenheid heb ik me jarenlang ingezet voor leespromotie en levendig literatuuronderwijs. Door ervaringen die ik in het schoolsysteem opdeed, ben ik me steeds meer gaan inzetten voor psychologische veiligheid in (school-)organisaties en heb ik de stap naar het management gezet.

Als teamleider heb ik me bijvoorbeeld ingezet voor een betere en meer professionele gesprekscyclus, die uitgaat van vertrouwen in plaats van controle, vanuit het idee dat deze manier van kijken zo ook doorsijpelt naar de klassensituatie. Daarnaast ijver ik voor meer inclusiviteit.

In mijn coach- en begeleidingswerk is oordeelloos kijken en luisteren een belangrijk uitgangspunt.

“Hy was een ‘vat vol tegenstrydigheids’. Scherp als een vlym, en zacht als een meisje, voelde hyzelf altyd het eerst de wonde die zyn bittere woorden geslagen hadden, en hy leed daaronder meer dan de gekwetste. Hy was vlug van begrip, vatte terstond het hoogste, het ingewikkeldste, speelde gaarne met de oplossing van moeielyke vragen, had daarvoor alle moeite, alle studie, alle inspanning veil... en dikwyls toch begreep hy de eenvoudigste zaak niet, die een kind hem had kunnen uitleggen.

Vol liefde voor waarheid en recht, verwaarloosde hy menigmaal zyn eenvoudigste naastbyliggende verplichtingen, om een onrecht te herstellen dat hooger of verder of dieper lag, en dat door de vermoedelyk grootere inspanning van den stryd hem meer aanlokte. Hy was ridderlyk en moedig, maar verspilde, als die andere Don Quichot, zyn dapperheid dikwyls op een windmolen. Hy gloeide van onverzadelyke eerzucht die hem alle gewone onderscheiding in ‘t maatschappelyk leven, als nietig deed voorkomen, en toch stelde hy zyn grootst geluk in een kalm huiselyk vergeten leven.

Dichter in den hoogsten zin van ‘t woord, droomde hy zich zonnestelsels by een vonk, bevolkte die met schepsels van zyn maaksel, voelde zich heer van een wereld die hyzelf had in ‘t leven geroepen... en kon toch zeer goed terstond daarop zonder de minste droomery een gesprek voeren over den prys van de ryst, de regels der taal, of de oekonomische voordeelen eener egyptische hoenderbroeiery. Geen wetenschap was hem geheel vreemd. Hem ahnde wat hy niet wist, en hy bezat in hooge mate de gaaf om ‘t weinige dat hy wist - ieder weet weinig, en hy, misschien meer wetende dan sommige anderen, maakte op dezen regel geen uitzondering - om dat weinige aantewenden op een wys die de maat zyner kennis vermenigvuldigde.

Hy was stipt en ordelyk, en daarby buitengewoon geduldig, doch juist omdat stiptheid, orde en geduld hem moeielyk vielen, daar zyn geest iets wilds had. Hy was langzaam en omzichtig in ‘t beoordeelen van zaken, hoewel dit niet zoo scheen aan wie hem zoo haastig zyn slotsommen hoorden uiten. Zyn indrukken waren te levendig, dan dat men ze voor duurzaam houden durfde, en toch bewees hy dikwyls dat ze duurzaam waren. Al wat groot en verheven was, lokte hem aan, en tegelykertyd was hy onnoozel en naïf als een kind. Hy was eerlyk, vooral waar eerlykheid in ‘t grootmoedige overging, en zou honderden die hy schuldig was, onbetaald laten omdat hy duizenden had weggeschonken.

Hy was geestig en onderhoudend wanneer hy gevoelde dat zyn geest begrepen werd, maar anders stug en teruggetrokken. Hartelyk voor zyn vrienden, maakte hy - wat te snel soms - zyn vriend van al wat leed. Hy was gevoelig voor liefde en aanhankelykheid... trouw aan zyn gegeven woord... zwak in kleinigheden, maar standvastig tot hoofdigheid toe, waar ‘t hem de moeite waard scheen karakter te toonen... nederig en welwillend voor wie zyn geestelyk overwicht erkenden, doch lastig wanneer men poogde zich daartegen te verzetten... rondborstig uit trots, en by vlagen achterhoudend, waar hy vreesde dat men zyn oprechtheid zou aanzien voor onverstand... evenzeer vatbaar voor zinnelyk als voor geestelyk genot... beschroomd en slecht bespraakt waar hy meende niet begrepen te worden, maar welsprekend als hy gevoelde dat zyn woorden op willigen bodem vielen... traag als hy niet werd aangespoord door eenigen prikkel die voortkwam uit zyn eigen ziel, maar yverig, vurig, en doortastend waar dit wel het geval was... voorts, vriendelyk, beschaafd in zyn manieren, en onberispelyk van gedrag: ziedaar nagenoeg Havelaar!

Ik zeg: nagenoeg. Want indien reeds alle bepalingen moeielyk zyn, geldt dit vooral van de beschryving van een persoon die zeer ver van den dagelykschen grondvorm afwykt. Het zal dan ook wel hierom wezen, dat romandichters hun helden gewoonlyk tot duivels of engelen maken. Zwart of wit laat zich gemakkelyk schilderen, maar moeielyker is ‘t juist weergeven van schakeeringen die daartusschen liggen, wanneer men aan waarheid gebonden is en dus noch te donker noch te licht mag kleuren.

Ik gevoel dat de schets die ik van Havelaar trachtte te geven, hoogst onvolkomen is. De bouwstoffen die voor me liggen, zyn van zoo uiteenloopenden aard, dat ze my door overmaat van rykdom in myn oordeel belemmeren, en ik zal dus wellicht daarop, onder het ontwikkelen der gebeurtenissen die ik wensch meetedeelen, teraanvulling terugkomen. Dit is zeker, hy was een ongewoon mensch, en wel de moeite van ‘t bestudeeren waardig. Ik bemerk nu reeds dat ik verzuimd heb als een zyner hoofdtrekken optegeven, dat hy de belachelyke en de ernstige zyde der dingen met dezelfde snelheid en tegelykertyd opvatte, aan welke eigenschap zyn wyze van spreken, zonder dat hyzelf dit wist, een soort van humor ontleende, die zyn toehoorders gedurig in twyfel bracht, of ze getroffen waren door ‘t diep gevoel dat in zyn woorden heerschte, of dat ze te lachen hadden over de koddigheid die opeenmaal den ernst daarvan afbrak.”

Bron: Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (ed. Annemarie Kets). Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992